صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

10 Uit denzelfden mond komt voort zegening en vervloeking. Dit moet, mijne broeders! alzoo niet geschieden.

11 Welt ook van eene fontein uit eene zelfde ader het zoet en het bitter op?

12 Kan ook, mijne broeders! eenvijgeboom olijven voortbrengen, of een wijnstok vijgen? Alzoo kan geene fontein zout en zoet water voortbrengen.

13 Wie is wijs en verstandig onder u? die bewijze uit zijnen goeden wandel zijne werken in zachtmoedige wijsheid.

14 Maar indien gij bitteren nijd en twistgierigheid hebt in uw hart, zoo roemt en liegt niet tegen de waarheid.

15 Deze is de wijsheid niet, die van boven afkomt, maar is aardsch, natuurlijk, duivelsch.

16 Want waar nijd en twistgierigheid is, aldaar is verwarring en alle booze handel.

10 Out of the same mouth proceedeth blessing and cursing. My brethren, these things ought not so to be.

11 Doth a fountain send forth at the same place sweet water and bitter?

12 Can the fig-tree, my brethren, bear olive-berries? either a vine, figs? so can no fountain both yield salt water and fresh.

13 Who is a wise man and endued with knowledge among you? let him shew out of a good conversation his works with meekness of wisdom.

14 But if ye have bitter envying and strife in your hearts, glory not, and lie not against the truth.

15 This wisdom descendeth not from above, but is earthly, sensual, devilish.

16 For where envying and strife is, there is confusion and every evil work.

17 Maar de wijsheid, die van bo- 17 But the wisdom that is from ven is, die is ten eerste zuiver, above is first pure, then peaceable, daarna vreedzaam, bescheiden, ge- gentle, and easy to be entreated, zeggelijk, vol van barmhartigheid full of mercy and good fruits, withen van goede vruchten, niet partij-out partiality, and without hypodig oordeelende, en ongeveinsd. crisy. 18 En de vrucht der regtvaardigheid wordt in vrede gezaaid voor degenen, die vrede maken.

HOOFDSTUK IV.

AN waar komen krijgen en

VAN

18 And the fruit of righteousness is sown in peace of them that make peace.

CHAPTER IV.

ROM whence come wars and

vechterijen oder Komen Fightings among you? come

ze niet hiervan, namelijk uit uwe wellusten, die in uwe leden strijd voeren?

2 Gij begeert, en hebt niet; gij benijdt, en ijvert naar dingen, en kunt ze niet verkrijgen; gij vecht en voert krijg, doch gij hebt niet, omdat gij niet bidt.

Gij bidt, en gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt, opdat gij het in uwe wellusten doorbrengen zoudt.

they not hence, even of your lusts that war in your members?

2 Ye lust and have not: ye kill, and desire to have, and cannot obtain: ye fight and war, yet ye have not, because ye ask not.

3 Ye ask, and receive not, because ye ask amiss, that ye may consume it upon your lusts.

4 Overspelers en overspeleressen! weet gij niet, dat de vriendschap der wereld, vijandschap Gods is? Zoo wie dan een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand van God gesteld.

5 Of meent gij, dat de schrift te vergeefs zegt: De Geest, die in ons woont, heeft die lust tot nijdigheid? 6 Ja hij geeft meerdere genade. Daarom zegt de schrift: God wederstaat de hoovaardigen, maar den nederigen geeft hij genade. 7 Zoo onderwerpt u dan Gode; wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden.

8 Naakt_tot God, en hij zal tot u naken. Reinigt de handen, gij zondaars! en zuivert de harten, gij dubbelhartigen !

9 Gedraagt u als ellendigen, en treurt en weent; uw lagchen worde veranderd in treuren, en uwe blijdschap in bedroefdheid.

10 Vernedert u voor den Heere, en hij zal u verhoogen.

11 Broeders! spreekt niet kwalijk van malkander. Die van zijnen broeder kwalijk spreekt en zijnen broeder oordeelt, die spreekt kwalijk van de wet, en oordeelt de wet. Indien gij nu de wet oordeelt, zoo zijt gij geen dader der wet, maar een regter.

12 Daar is een eenig wetgever, die behouden kan en verderven. Doch wie zijt gij, die den ander oordeelt?

13 Welaan nu gij, die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk eene stad reizen, en aldaar één jaar doorbrengen, en koopmanschap drijven, en winst doen;

14 Gij, die niet weet, wat morgen geschieden zal! want hoedanig is uw leven? Het is immers een damp, die voor een weinig tijds gezien wordt, en daarna verdwijnt. 15 In plaats dat gij zoudt zeg. gen: Indien de Heere wil, en wij leven zullen, zoo zullen wij dit of dat doen.

4 Ye adulterers and adulteresses, know ye not that the friendship of the world is enmity with God? whosoever therefore will be a friend of the world is the enemy of God.

5 Do ye think that the scripture saith in vain, The spirit that dwelleth in us lusteth to envy?

6 But he giveth more grace. Wherefore he saith, God resisteth the proud, but giveth grace unto the humble.

7 Submit yourselves therefore to God. Resist the devil, and he will flee from you.

8 Draw nigh to God, and he will draw nigh to you. Cleanse your hands, ye sinners, and purify your hearts, ye double-minded.

9 Be afflicted, and mourn, and weep: let your laughter be turned to mourning, and your joy to heaviness.

10 Humble yourselves in the sight of the Lord, and he shall lift you up.

11 Speak not evil one of another, brethren. He that speaketh evil of his brother, and judgeth his brother, speaketh evil of the law, and judgeth the law: but if thou judge the law, thou art not a doer of the law, but a judge.

12 There is one lawgiver, who is able to save, and to destroy: who art thou that judgest another?

13 Go to now, ye that say, Today or to-morrow we will go into such a city, and continue there a year, and buy, and sell, and get gain:

14 Whereas ye know not what shall be on the morrow. For what is your life? It is even a vapour, that appeareth for a little time, and then vanisheth away.

15 For that ye ought to say, If the Lord will, we shall live, and do this, or that.

16 Maar nu roemt gij in uwen hoogmoed; alle zoodanige roem is boos.

17 Wie dan weet goed te doen, en het niet doet, dien is het zonde.

HOOFDSTUK V.

WELAAN nu,gij rijken! weent

en huilt over uwe ellenden, die over u komen.

2 Uw rijkdom is verrot, en uwe kleederen zijn van de motten gegeten geworden.

3 Uw goud en zilver is verroest; en hun roest zal u zijn tot een getuigenis, en zal uw vleesch als een vuur verteren; gij hebt schatten vergaderd in de laatste dagen.

4 Ziet, het loon der werklieden, die uwe landen gemaaid hebben, hetwelk van u verkort is, roept; en het geschrei dergenen, die geoogst hebben, is gekomen tot in de ooren van den Heere Sabaoth.

5 Gij hebt weelderig geleefd op de aarde, en wellusten gevolgd; gij hebt uwe harten gevoed als in eenen dag der slagting.

6 Gij hebt veroordeeld, gij hebt gedood den regtvaardige; en hij wederstaat u niet.

7 Zoo zijt dan langmoedig, broeders! tot aan de toekomst des Heeren. Ziet, de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, langmoedig zijnde over dezelve, tot dat het den vroegen en spaden regen zal hebben ontvangen.

8 Weest gij ook langmoedig, versterkt uwe harten; want de toekomst des Heeren genaakt.

9 Zucht niet tegen malkander, broeders! opdat gij niet veroordeeld wordt: ziet, de regter staat voor de deur.

10 Mijne broeders! neemt tot een voorbeeld des lijdens en der langmoedigheid de profeten, die

16 But now ye rejoice in your boastings: all such rejoicing is evil.

17 Therefore to him that knoweth to do good, and doeth it not, to him it is sin.

CHAPTER V.

10 to now, ye rich men, weep and howl for your miseries that shall come upon you. 2 Your riches are corrupted, and your garments are moth-eaten.

3 Your gold and silver is cankered; and the rust of them shall be a witness against you, and shall eat your flesh as it were fire. Ye have heaped treasure together for the last days.

4 Behold, the hire of the labourers who have reaped down your fields, which is of you kept back by fraud, crieth; and the cries of them which have reaped are entered into the ears of the Lord of Sabaoth.

5 Ye have lived in pleasure on the earth, and been wanton; ye have nourished your hearts, as in a day of slaughter.

6 Ye have condemned and killed the just; and he doth not resist

[blocks in formation]

in den naam des Heeren gesproken | of suffering affliction, and of pahebben. tience.

11 Ziet, wij houden hen gelukzalig, die verdragen: gij hebt de verdraagzaamheid van Job gehoord, en gij hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heere zeer barmhartig is en een ontfermer. 12 Doch voor alle dingen, mijne broeders! zweert niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch eenigen anderen eed; maar uw ja zij ja, en het neen neen; opdat gij in geen oordeel valt.

13 Is iemand onder u in lijden: dat hij bidde; is iemand goeds moeds: dat hij psalmzinge.

14 Is iemand krank onder u: dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in den naam des Heeren;

15 En het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprigten, en zoo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden.

16 Belijdt malkander de misdaden, en bidt voor malkander, opdat gij gezond wordt een krachtig gebed des regtvaardigen vermag veel.

:

17 Elias was een mensch van gelijke bewegingen als wij, en hij bad een gebed, dat het niet zoude regenen; en het regende niet op de aarde in drie jaren en zes maanden.

18 En hij bad wederom, en de hemel gaf regen, en de aarde bragt hare vrucht voort.

19 Broeders! indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald, en hem iemand bekeert, 20 Die wete, dat degene, die eenen zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, eene ziel van den dood zal behouden, en menigte der zonden zal bedekken.

11 Behold, we count them happy which endure. Ye have heard of the patience of Job, and have seen the end of the Lord; that the Lord is very pitiful, and of tender mercy.

12 But above all things, my brethren, swear not, neither by heaven, neither by the earth, neither by any other oath: but let your yea, be yea; and your nay, nay; lest ye fall into condemnation.

13 Is any among you afflicted? let him pray. Is any merry? let him sing psalms.

14 Is any sick among you? let him call for the elders of the church; and let them pray over him, anointing him with oil in the name of the Lord:

15 And the prayer of faith shall save the sick, and the Lord shall raise him up; and if he have committed sins, they shall be forgiven him.

16 Confess your faults one to another, and pray one for another, that ye may be healed. The effectual fervent prayer of a righteous man availeth much.

17 Elias was a man subject to like passions as we are, and he prayed earnestly that it might not rain and it rained not on the earth by the space of three years and six months.

18 And he prayed again, and the heaven gave rain, and the earth brought forth her fruit.

19 Brethren, if any of you do err from the truth, and one convert him;

20 Let him know, that he which converteth the sinner from the error of his way shall save a soul from death, and shall hide a multitude of sins.

[blocks in formation]

PET

HOOFDSTUK I.

РЕЗ

CHAPTER I.

ETER, an apostle of Jesus Christ, to the strangers scat

ETRUS, een apostel van Jezus Christus, den vreemdelingen verstrooid in Pontus, Galatië, Kap-tered throughout Pontus, Galatia,

padocié, Azië en Bithynië,

2 Den uitverkorenen

naar de

voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus: genade en vrede zij u vermenigvuldigd!

3 Geloofd zij de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, die, naar zijne groote barmhartigheid, ons heeft wedergeboren tot eene levende hope, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden,

Cappadocia, Asia, and Bithynia, 2 Elect according to the foreknowledge of God the Father, through sanctification of the Spirit, unto obedience and sprinkling of the blood of Jesus Christ: Grace unto you, and peace, be multiplied.

3 Blessed be the God and Father of our Lord Jesus Christ, which, according to his abundant mercy, hath begotten us again unto a lively hope by the resurrection of Jesus Christ from the dead,

4 Tot eene onverderfelijke, en 4 To an inheritance incorruptionbevlekkelijke, en onverwelke-ble, and undefiled, and that fadeth lijke erfenis, die in de hemelen not away, reserved in heaven for bewaard is voor u,

5 Die in de kracht Gods bewaard wordt, door het geloof, tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd.

6 Waarin gij u verheugt, nu een weinig tijds (zoo het noodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen;

7 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan die des gouds, hetwelk vergaat, en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof, en eer, en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus;

8 Dien gij niet gezien hebt, en nogtans liefhebt; in wien gij nu,

you,

5 Who are kept by the power of God through faith unto salvation, ready to be revealed in the last time.

6 Wherein ye greatly rejoice, though now for a season (if need be) ye are in heaviness through manifold temptations:

7 That the trial of your faith, being much more precious than of gold that perisheth, though it be tried with fire, might be found unto praise, and honour, and glory, at the appearing of Jesus Christ:

8 Whom having not seen, ye love; in whom, though now ye see him

« السابقةمتابعة »