صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

3 Want aanmerkt dezen, die zoodanig een tegenspreken van de zondaren tegen zich heeft verdragen, opdat gij niet verflaauwt en bezwijkt in uwe zielen.

4 Gij hebt nog niet tot den bloede toe tegenstand geboden, strijdende tegen de zonde;

5 En gij hebt de vermaning vergeten, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon! acht niet klein de kastijding des Heeren, en bezwijkt niet, als gij van hem bestraft wordt;

6 Want dien de Heere liefheeft, kastijdt hij, en hij geeselt eenen iegelijken zoon, dien hij aan

neemt.

7 Indien gij de kastijding verdraagt, zoo gedraagt God zich jegens u als zonen; (want wat zoon is er, dien de vader niet kastijdt?) 8 Maar indien gij zonder kastijding zijt, welke allen deelachtig zijn geworden, zoo zijt gij dan bastaarden, en niet zonen.

9 Voorts, wij hebben de vaders onzes vleesches wel tot kastijders gehad, en wij ontzagen hen; zullen wij dan niet veelmeer den Vader der geesten onderworpen zijn, en leven?

10 Want genen hebben ons wel voor eenen korten tijd, naar dat het hun goed dacht, gekastijd; maar deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij zijner heiligheid zouden deelachtig worden.

11 En alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geene zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van ⚫zich eene vreedzame vrucht der geregtigheid dengenen,die door dezelve geoefend zijn.

12 Daarom rigt weder op de trage handen en de slappe knieën;

13 En maakt de paden regt voor uwe voeten, opdat hetgeen kreupel is, niet verdraaid worde, maar dat het veeleer genezen worde.

14 Jaagt den vrede na met allen,

3 For consider him that endured such contradiction of sinners against himself, lest ye be wearied and faint in your minds.

4 Ye have not yet resisted unto blood, striving against sin.

5 And ye have forgotten the exhortation which speaketh unto you as unto children, My son, despise not thou the chastening of the Lord, nor faint when thou art rebuked of him:

6 For whom the Lord loveth he chasteneth, and scourgeth every son whom he receiveth.

7 If ye endure chastening, God dealeth with you as with sons: for what son is he whom the father chasteneth not?

8 But if ye be without chastisement, whereof all are partakers, then are ye bastards, and not sons.

9 Furthermore, we have had fathers of our flesh which corrected us, and we gave them reverence: shall we not much rather be in subjection unto the Father of spirits, and live?

10 For they verily for a few days chastened us after their own pleasure; but he for our profit, that we might be partakers of his holiness.

11 Now no chastening for the present seemeth to be joyous, but grievous: nevertheless, afterward it yieldeth the peaceable fruit of righteousness unto them which are exercised thereby.

12 Wherefore lift up the hands which hang down, and the feeble knees;

13 And make straight paths for your feet, lest that which is lame be turned out of the way; but let it rather be healed.

14 Follow peace with all men,

en de heiligmaking, zonder welke and holiness, without which no niemand den Heere zien zal; man shall see the Lord: 15 Toeziende, dat niet iemand 15 Looking diligently, lest any verachtere van de genade Gods; man fail of the grace of God; lest dat niet eenige wortel der bitter- any root of bitterness springing up, heid, opwaarts spruitende, beroe-trouble you, and thereby many be ring make, en door dezelve velen defiled;" ontreinigd worden.

16 Dat niet iemand een hoereerder, of een onheilige zij, gelijk Esau, die om ééne spijze het regt van zijne eerstgeboorte weggaf. 17 Want gij weet, dat hij ook daarna de zegening willende beërven, verworpen werd; want hij vond geene plaats des berouws, hoewel hij die met tranen zocht.

18 Want gij zijt niet gekomen tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en de donkerheid, en de duisternis, en het onweder,

19 En tot het geklank der bazuin, en de stem der woorden; welke, die ze hoorden, baden, dat het woord niet meer tot hen zoude gedaan worden.

20 (Want zij konden niet dragen hetgeen er geboden werd: Indien ook een gedierte den berg aanraakt, het zal gesteenigd, of met eenen pijl doorschoten worden.

21 En Mozes, zoo vreeselijk was het gezigt, zeide: Ik ben gansch bevreesd en bevende.)

22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion, en de stad des levenden Gods, tot het hemelsche Jeruzalem, en de vele duizenden der engelen;

16 Lest there be any fornicator, or profane person, as Esau, who for one morsel of meat sold his birthright.

17 For ye know how that afterward, when he would have inherited the blessing, he was rejected: for he found no place of repentance, though he sought it carefully with tears.

18 For ye are not come unto the mount that might be touched, and that_burned with fire, nor unto blackness, and darkness, and tempest,

19 And the sound of a trumpet, and the voice of words; which voice they that heard, entreated that the word should not be spoken to them any more:

20 (For they could not endure that which was commanded, And if so much as a beast touch the mountain, it shall be stoned, or thrust through with a dart :

21 And so terrible was the sight, that Moses said, I exceedingly fear and quake:)

22 But ye are come unto mount Sion, and unto the city of the living God, the heavenly Jerusalem, and to an innumerable company of angels,

23 Tot de algemeene vergadering 23 To the general assembly and en de gemeente der eerstgebore- church of the first-born, which are nen, die in de hemelen opgeschre-written in heaven, and to God the ven zijn, en tot God, den Regter Judge of all, and to the spirits of over allen, en de geesten der vol- just men made perfect, maakte regtvaardigen ;

24 En tot den Middelaar des nieuwen testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel.

24 And to Jesus the Mediator of the new covenant, and to the blood of sprinkling, that speaketh better things than that of Abel.

25 Ziet toe, dat gij dien, die 25 See that ye refuse not him that spreekt, niet verwerpt; want in-speaketh. For if they escaped not

dien dezen niet zijn ontvloden, die dengenen verwierpen, die op aarde goddelijke antwoorden gaf, hoe veelmeer zullen wij niet ontvlieden, zoo wij ons van dien afkeeren, die van de hemelen is;

26 Wiens stem toen de aarde be

who refused him that spake on earth, much more shall not we escape, if we turn away from him that speaketh from heaven :

26 Whose voice then shook the

woog; maar nu heeft hij verkon-earth: but now he hath promisdigd, zeggende: Nog eenmaal zal ed, saying, Yet once more I shake ik bewegen niet alleen de aarde, not the earth only, but also heamaar ook den hemel.

27 En dit woord: Nog eenmaal, wijst aan de verandering der bewegelijke dingen, als welke gemaakt waren, opdat blijven zouden de dingen, die niet bewegelijk zijn.

ven.

27 And this word, Yet once more, signifieth the removing of those things that are shaken, as of things. that are made, that those things which cannot be shaken may remain.

28 Daarom, alzoo wij een onbewegelijk koningrijk ontvangen, laat ons de genade vast-houden, door welke wij Gode welbehagelijk mogen dienen, met eerbied en god-ence and godly fear; vruchtigheid.

28 Wherefore we receiving a kingdom which cannot be moved, let us have grace, whereby we may serve God acceptably, with rever

29 Want ook onze God is een verterend vuur.

29 For our God is a consuming fire.

HOOFDSTUK XIII.

CHAPTER XIII.

DAT de broederlijke liefde blijve. ET brotherly love continue.

2 Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd.

3 Gedenkt der gevangenen, als of gij mede gevangen waart; en dergenen, die kwalijk gehandeld worden, als of gij ook zelven in het ligchaam kwalijk gehandeld

waart.

4 Het huwelijk is eerlijk onder allen, en het bed onbevlekt; maar hoereerders en overspelers zal God oordeelen.

5 Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven, en ik zal u niet verlaten.

6 Zoodat wij vrijmoedig durven zeggen: De Heere is mij een helper, en ik zal niet vreezen, wat een mensch mij zal doen.

7 Gedenkt uwer voorgangeren,

2 Be not forgetful to entertain strangers: for thereby some have entertained angels unawares.

3 Remember them that are in bonds, as bound with them; and them which suffer adversity, as being yourselves also in the body.

4 Marriage is honourable in all, and the bed undefiled: but whoremongers and adulterers God will judge.

5 Let your conversation be without covetousness; and be content with such things as ye have: for he hath said, I will never leave thee, nor forsake thee.

6 So that we may boldly say, The Lord is my helper, and I will not fear what man shall do unto me.

7 Remember them which have

die u het woord Gods gesproken | the rule over you, who have spoken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling.

8 Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in eeuwigheid. 9 Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leeringen; want het is goed, dat het hart gesterkt worde door genade, niet door spijzen, door welke geene nuttigheid bekomen hebben, die daarin gewandeld hebben.

10 Wij hebben een' altaar, van welken geene magt hebben te eten, die den tabernakel dienen.

11 Want welker dieren bloed voor de zonde gedragen werd in het heiligdom door den hoogepriester, derzelver ligchamen werden verbrand buiten de legerplaats. 12 Daarom heeft ook Jezus, opdat hij door zijn eigen bloed het volk zoude heiligen, buiten de poort geleden.

13 Zoo laat ons dan tot hem uitgaan buiten de legerplaats, zijne smaadheid dragende.

14 Want wij hebben hier geene blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende.

15 Laat ons dan door hem altijd Gode opofferen eene offerande des lofs, dat is, de vrucht der lippen, die zijnen naam belijden.

16 En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet, want aan zoodanige offeranden heeft God een welbehagen.

17 Zijt uwen voorgangeren gehoorzaam, en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uwe zielen, als die rekenschap geven zullen: opdat zij dat doen mogen met vreugde, en niet al zuchtende; want dat is u niet nuttig.

18 Bidt voor ons; want wij vertrouwen, dat wij een goed geweten hebben, als die in alles willen betamelijk wandelen.

19 En ik bid u te meer, dat gij dit doet, opdat ik te eerder ulieden moge wedergegeven worden.

unto you the word of God: whose faith follow, considering the end of their conversation:

8 Jesus Christ the same yesterday, and to-day, and for ever. 9 Be not carried about with divers and strange doctrines: for it is a good thing that the heart be established with grace; not with meats, which have not profited them that have been occupied therein.

10 We have an altar, whereof they have no right to eat which serve the tabernacle.

11 For the bodies of those beasts, whose blood is brought into the sanctuary by the high priest for sin, are burned without the camp.

12 Wherefore Jesus also, that he might sanctify the people with his own blood, suffered without the gate.

13 Let us go forth therefore unto him without the camp, bearing his reproach.

14 For here have we no continuing city, but we seek one to

come.

15 By him therefore let us offer the sacrifice of praise to God continually, that is, the fruit of our lips, giving thanks to his name.

16 But to do good, and to communicate, forget not: for with such sacrifices God is well pleased.

17 Obey them that have the rule over you, and submit yourselves: for they watch for your souls, as they that must give account, that they may do it with joy, and not with grief: for that is unprofitable for you.

18 Pray for us: for we trust we have a good conscience, in all things willing to live honestly.

19 But I beseech you the rather to do this, that I may be restored to you the sooner.

20 De God nu des vredes, die | den grooten Herder der schapen, door het bloed des eeuwigen testaments, uit de dooden heeft wedergebragt, namelijk onzen Heere Jezus Christus;

21 Die volmake u in alle goed werk, opdat gij zijnen wil moogt doen; werkende in u hetgeen voor hem welbehagelijk is door Jezus Christus; wien zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen.

22 Doch ik bid u, broeders! verdraagt het woord dezer vermaning; want ik heb u in het kort geschreven.

23 Weet, dat Timotheüs, de broeder, losgelaten is, met wien (zoo hij haast komt) ik u zien zal.

24 Groet alle uwe voorgangeren, en alle de heiligen. U groeten die van Italië zijn.

25 De genade zij met u allen! Amen.

[ocr errors]

20 Now the God of peace, that brought again from the dead our Lord Jesus, that great Shepherd of the sheep, through the blood of the everlasting covenant,

21 Make you perfect in every good work, to do his will, working in you that which is well-pleasing in his sight, through Jesus Christ; to whom be glory for ever and ever. Amen.

22 And I beseech you, brethren, suffer the word of exhortation: for I have written a letter unto you in few words.

23 Know ye, that our brother Timothy is set at liberty; with whom, if he come shortly, I will see you.

24 Salute all them that have the rule over you, and all the saints. They of Italy salute you.

25 Grace be with you all. Amen.

T Written to the Hebrews from
Italy, by Timothy.

[blocks in formation]
« السابقةمتابعة »