صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

der, en getrouwe dienaar, en me- | brother, and a faithful minister and dedienstknecht in den Heere ; fellow-servant in the Lord :

8 Wien ik tot hetzelfde einde tot u gezonden heb, opdat hij uwe zaken wete, en uwe harten vertrooste;

9 Met Onesimus, den getrouwen en geliefden broeder, die uit de uwen is; zij zullen u alles bekend maken, wat hier is.

10 U groet Aristarchus, mijn medegevangene; en Markus, de neef van Barnabas, aangaande wien gij bevelen ontvangen hebt; zoo hij tot u komt, ontvangt hem;

11 En Jezus, gezegd Justus; die uit de besnijdenis zijn dezen alleen zijn mijne medearbeiders in het koningrijk Gods, die mij eene vertroosting geweest zijn.

12 U groet Epaphras, die uit de uwen is, een dienstknecht van Christus, te allen tijd strijdende voor u in de gebeden, opdat gij staan moogt volmaakt en volkomen in al den wille Gods.

13 Want ik geef hem getuigenis, dat hij grooten ijver heeft over u, en degenen, die te Laodicea zijn, en degenen, die te Hierapolis zijn.

14 U groet Lukas, de medicijnmeester, de geliefde, en Demas.

15 Groet de broeders, die te Laodicea zijn, en Nymphas, en de gemeente, die in zijn huis is.

16 En wanneer deze zendbrief van u zal gelezen zijn, maakt dat bij ook in de gemeente der Laodicensen gelezen worde, en dat ook gij dien leest, die uit Laodicea geschreven is

17 En zegt aan Archippus: Zie op de bediening, die gij aangenomen hebt in den Heere, dat gij die vervult.

18 De groetenis met de hand van mij, Paulus. Gedenkt mijnen banden. De genade zij met u! Amen.

8 Whom I have sent unto you for the same purpose, that he might know your estate, and comfort your hearts;

9 With Onesimus, a faithful and beloved brother, who is one of you. They shall make known unto you all things which are done here.

10 Aristarchus, my fellow-prisoner, saluteth you; and Marcus, sister's son to Barnabas, (touching whom ye received commandments: if he come unto you, receive him;)

11 And Jesus, which is called Justus, who are of the circumcision. These only are my fellow-workers unto the kingdom of God, which have been a comfort unto me.

12 Epaphras, who is one of you, a servant of Christ, saluteth you, always labouring fervently for you in prayers, that ye may stand perfect and complete in all the will of God.

13 For I bear him record, that he hath a great zeal for you, and them that are in Laodicea, and them in Hierapolis.

14 Luke, the beloved physician, and Demas, greet you.

15 Salute the brethren which are in Laodicea, and Nymphas, and the church which is in his house.

16 And when this epistle is read among you, cause that it be read also in the church of the Laodiceans; and that ye likewise read the epistle from Laodicea.

17 And say to Archippus, Take heed to the ministry which thou hast received in the Lord, that thou fulfil it.

18 The salutation by the hand of me Paul. Remember my bonds. Grace be with you. Amen.

T Written from Rome to the
Colossians by Tychicus and
Onesimus.

[blocks in formation]

PAULUS, en Silvanus, en Ti- PAUL, and Silvanus, and Timo

motheüs, aan de gemeente der Thessalonicensen, welke is in God den Vader, en den Heere Jezus Christus: genade zij u en vrede van God onzen Vader, en den Heere Jezus Christus!

2 Wij danken God altijd over u allen, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden;

3 Zonder ophouden gedenkende het werk uws geloofs, en den arbeid der liefde, en de lijdzaamheid der hope op onzen Heere Jezus Christus, voor onzen God en Vader;

4 Wetende, geliefde broeders! uwe verkiezing van God.

5 Want ons evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in den Heiligen Geest, en in vele verzekerdheid; gelijk gij weet, hoedanigen wij onder u geweest zijn

om uwentwil.

6 En gij zijt onze navolgers geworden, en des Heeren, het woord aangenomen hebbende in vele verdrukking, met blijdschap des Heiligen Geestes;

7 Alzoo dat gij voorbeelden geworden zijt allen den geloovigen in Macedonië en Achaje.

8 Want van u uit is het woord des Heeren luid geworden niet alleen in Macedonië en Achaje, maar ook in alle plaatsen is uw geloof, dat gij op God hebt, uitgegaan, zoodat wij niet van noode hebben, iets daarvan te spreken;

theus, unto the church of the Thessalonians which is in God the Father, and in the Lord Jesus Christ: Grace be unto you, and peace, from God our Father and the Lord Jesus Christ.

2 We give thanks to God always for you all, making mention of you in our prayers;

3 Remembering without ceasing your work of faith, and labour of love, and patience of hope in our Lord Jesus Christ, in the sight of God and our Father;

4 Knowing, brethren beloved, your election of God.

5 For our gospel came not unto you in word only, but also in pow er, and in the Holy Ghost, and in much assurance; as ye know what manner of men we were among you for your sake.

6 And ye became followers of us, and of the Lord, having received the word in much affliction, with joy of the Holy Ghost:

7 So that ye were ensamples to all that believe in Macedonia and Achaia.

8 For from you sounded out the word of the Lord not only in Macedonia and Achaia, but also in every place your faith to God-ward is spread abroad; so that we need not to speak any thing.

9 Want zij zelven verkondigen aangaande ons, hoedanigen ingang wij tot u hebben, en hoe gij tot God bekeerd zijt van de afgoden, om den levenden en waarachtigen God te dienen;

10 En zijnen Zoon uit de hemelen te verwachten, dien hij uit de dooden opgewekt heeft, namelijk Jezus, die ons verlost van den toekomenden toorn.

W

HOOFDSTUK II.

ANT gij weet zelven, broeders! onzen ingang tot u, dat die niet ijdel is geweest ; 2 Maar, hoewel wij te voren geleden hadden, en ook ons smaadheid aangedaan was, gelijk gij weet, te Philippi, zoo hebben wij nogtans vrijmoedigheid gebruikt in onzen God, om het evangelie van God tot u te spreken in veel strijds. 3 Want onze vermaning is niet geweest uit verleiding, noch uit onreinigheid, noch met bedrog; 4 Maar, gelijk wij van God beproefd zijn geweest, dat ons het evangelie zoude toebetrouwd worden, alzoo spreken wij, niet als menschen behagende, maar Gode, | die onzen harten beproeft.

5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met eenig bedeksel van gierigheid; God is getuige!

6 Noch zoekende eere uit menschen, noch van u, noch van anderen, hoewel wij u tot last konden zijn als Christus' apostelen;

Maar wij zijn vriendelijk geweest in het midden van u. Gelijk eene voedster hare kinderen koestert,

8 Alzoo hebben wij, tot u zeer genegen zijnde, u gaarne willen mededeelen niet alleen het evangelie van God, maar ook onze eigene zielen, daarom dat gij ons lief geworden waart.

9 Want gij gedenkt, broeders!

9 For they themselves shew of us what manner of entering in we had unto you, and how ye turned to God from idols, to serve the living and true God;.

10 And to wait for his Son from heaven, whom he raised from the dead, even Jesus, which delivered us from the wrath to come.

CHAPTER II.

FOR yourselves, brethren, know

our entrance in unto you, that

it was not in vain:

2 But even after that we had suffered before, and were shamefully entreated, as ye know, at Philippi, we were bold in our God to speak unto you the gospel of God with much contention.

3 For our exhortation was not of deceit, nor of uncleanness, nor in guile;

4 But as we were allowed of God to be put in trust with the gospel, even so we speak; not as pleasing men, but God, which trieth our hearts.

5 For neither at any time used we flattering words, as ye know, nor a cloak of covetousness; God is witness:

6 Nor of men sought we glory, neither of you, nor yet of others, when we might have been burdensome, as the apostles of Christ.

7 But we were gentle among you, even as a nurse cherisheth her children:

8 So being affectionately desirous of you, we were willing to have imparted unto you, not the gospel of God only, but also our own souls, because ye were dear unto us.

9 For ye remember, brethren,

onzen arbeid en moeite; want | our labour and travail: for labour

nacht en dag werkende, opdat wij niemand onder u zouden lastig zijn, hebben wij het evangelie van God onder u gepredikt.

10 Gij zijt getuigen, en God, hoe heilig, en regtvaardig, en onberispelijk wij u, die gelooft, geweest zijn.

11 Gelijk gij weet, hoe wij een' iegelijk van u, als een vader zijne kinderen, vermaanden en vertroosten,

12 En betuigden, dat gij zoudt wandelen waardig Gode, die u roept tot zijn koningrijk en heerlijkheid. 13 Daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat, als gij het woord der prediking Gods van ons ontvangen hebt, gij dat aangenomen hebt, niet als der menschen woord, maar (gelijk het waarlijk is) als Gods woord, dat ook werkt in u, die gelooft.

14 Want gij, broeders! zijt navolgers geworden der gemeenten Gods, die in Judea zijn, in Christus Jezus; dewijl ook gij hetzelfde geleden hebt van uwe eigene medeburgers, gelijk ook zij van de Joden;

15 Die ook gedood hebben den Heere Jezus en hunne eigene profeten, en ons hebben vervolgd, en Gode niet behagen, en allen menschen tegen zijn,

16 En ons verhinderen te spreken tot de heidenen, dat zij zalig mogten worden; opdat zij te allen tijd de maat van hunne zonden vervullen zouden. En de toorn is over hen gekomen tot het einde.

17 Maar wij, broeders! van u beroofd geweest zijnde voor eene kleine wijle tijds, naar het aangezigt, niet naar het hart, hebben ons te overvloediger benaarstigd om uw aangezigt te zien, met groote begeerte.

18 Daarom hebben wij willen tot u komen (immers ik Paulus) eenmaal en andermaal, maar de Satanas heeft ons belet.

ing night and day, because we would not be chargeable unto any of you, we preached unto you the gospel of God.

10 Ye are witnesses, and God also, how holily, and justly, and unblamably we behaved ourselves among you that believe:

11 As ye know how we exhorted, and comforted, and charged every one of you, as a father doth his children,

12 That ye would walk worthy of God, who hath called you unto his kingdom and glory.

13 For this cause also thank we God without ceasing, because, when ye received the word of God which ye heard of us, ye received it not as the word of men, but (as it is in truth) the word of God, which effectually worketh also in you that believe.

14 For ye, brethren, became followers of the churches of God which in Judea are in Christ Jesus: for ye also have suffered like things of your own countrymen, even as they have of the Jews:

15 Who both killed the Lord Jesus, and their own prophets, and have persecuted us; and they please not God, and are contrary to all men:

16 Forbidding us to speak to the Gentiles that they might be saved, to fill up their sins always: for the wrath is come upon them to the uttermost.

17 But we, brethren, being taken from you for a short time in presence, not in heart, endeavoured the more abundantly to see your face with great desire.

18 Wherefore we would have come unto you, even I Paul, once and again; but Satan hindered us.

19 Want welke is onze hoop, of blijdschap, of kroone des roems? Zijt ook gij die niet voor onzen Heere Jezus Christus in zijne toekomst?

20 Want gij zijt onze heerlijkheid en blijdschap.

HOOFDSTUK III.

DAAROM,

AAROM, deze begeerte niet langer kunnende verdragen, hebben wij gaarne te Athene willen alleen gelaten worden,

2 En hebben gezonden Timothe

19 For what is our hope, or joy, or crown of rejoicing? Are not even ye in the presence of our Lord Jesus Christ at his coming?

20 For ye are our glory and joy.

W

CHAPTER III.

no longer forbear, we thought THEREFORE, when we could

it good to be left at Athens alone;

And sent Timotheus, our bro

üs, onzen broeder, en Gods die-ther, and minister of God, and our naar, en onzen medearbeider in fellow-labourer in the gospel of het evangelie van Christus, om u Christ, to establish you, and to comte versterken, en u te vermanen fort you concerning your faith: aangaande uw geloof;

3 Opdat niemand bewogen worde in deze verdrukkingen; want gij weet zelven, dat wij hiertoe gesteld zijn.

4 Want ook, toen wij bij u waren, voorzeiden wij u, dat wij zouden verdrukt worden, gelijk ook geschied is, en gij weet.

3 That no man should be moved by these afflictions: for yourselves know that we are appointed there

unto.

4 For verily, when we were with you, we told you before that we should suffer tribulation; even as it came to pass, and ye know.

5 For this cause, when I could no longer forbear, I sent to know your faith, lest by some means the tempter have tempted you, and our labour be in vain.

5 Daarom ook deze begeerte niet langer kunnende verdragen, heb ik hem gezonden, om uw geloof te verstaan; of niet misschien de verzoeker u zoude verzocht hebben, en onze arbeid ijdel zoude wezen. 6 Maar als Timotheüs nu van 6 But now, when Timotheus came ulieden tot ons gekomen was, en from you unto us, and brought us ons de goede boodschap gebragt good tidings of your faith and chahad van uw geloof en liefde, en rity, and that ye have good rememdat gij altijd goede gedachtenis brance of us always, desiring greatvan ons hebt, zeer begeerig zijn-ly to see us, as we also to see de om ons te zien, gelijk wij ook you: om ulieden;

7 Zoo zijn wij daarom, broeders! over u in alle onze verdrukking en nood vertroost geworden door uw geloof;

8 Want nu leven wij, indien gij vast staat in den Heere.

9 Want wat dankzegging kunnen wij Gode tot vergelding wedergeven voor u, van wege alle de blijdschap, waarmede wij ons om uwentwil verblijden voor onzen God? 36

Du. & E.

7 Therefore, brethren, we were comforted over you in all our affliction and distress by your faith :

8 For now we live, if ye stand fast in the Lord.

9 For what thanks can we render to God again for you, for all the joy wherewith we joy for your sakes before our God;

« السابقةمتابعة »