صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld.

20 Gedenkt des woords, dat ik u gezegd heb: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. Indien zij mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren.

21 Maar alle deze dingen zullen zij u doen om mijns naams wille, omdat zij hem niet kennen, die mij gezonden heeft.

22 Indien ik niet gekomen ware, en tot hen gesproken hadde, zij | hadden geene zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hunne zonde.

23 Die mij haat, die haat ook mijnen Vader.

24 Indien ik de werken onder hen niet had gedaan, die niemand anders gedaan heeft, zij hadden geene zonde; maar nu hebben zij ze gezien, en beide mij en mijnen Vader gehaat.

25 Doch dit geschiedt, opdat het woord vervuld worde, dat in hunne wet geschreven is: Zij hebben mij zonder oorzaak gehaat.

26 Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, dien ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van mij getuigen.

27 En gij zult ook getuigen; want gij zijt van den beginne met mij geweest.

[blocks in formation]
[blocks in formation]

24 If I had not done among them the works which none other man did, they had not had sin: but now have they both seen, and hated both me and my Father.

25 But this cometh to pass, that the word might be fulfilled that is written in their law, They hated me without a cause.

26 But when the Comforter is come, whom I will send unto you from the Father, even the Spirit of truth, which proceedeth from the Father, he shall testify of me.

27 And ye also shall bear witness, because ye have been with me from the beginning.

[blocks in formation]

doen, omdat zij den Vader niet ge- | unto you, because they have not kend hebben, noch mij.

4 Maar deze dingen heb ik tot u gesproken, opdat, wanneer de ure zal gekomen zijn, gij dezelve moogt gedenken, dat ik ze u gezegd heb; ; doch deze dingen heb ik u van het begin niet gezegd, omdat ik bij u was.

5 En nu ga ik henen tot dengenen, die mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt mij: Waar gaat gij henen?

6 Maar omdat ik deze dingen tot u gesproken heb, zoo heeft de droefheid uw harte vervuld.

7 Doch ik zeg u de waarheid: het is u nut, dat ik wegga; want indien ik niet wegga, zoo zal de Trooster tot u niet komen, maar indien ik henenga, zoo zal ik hem tot u zenden ;

8 En die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, en van geregtigheid, en van oordeel. 9 Van zonde, omdat zij in mij niet gelooven;

10 En van geregtigheid, omdat ik tot mijnen Vader henenga, en gij mij niet meer zien zult;

11 En van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is.

12 Nog vele dingen heb ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen.

13 Maar wanneer die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, hij zal u in alle de waarheid leiden; want hij zal van zich zelven niet spreken, maar zoo wat hij zal gehoord hebben, zal hij spreken, en de toekomende dingen zal hij u verkondigen.

14 Die zal mij verheerlijken; want hij zal 't uit het mijne nemen, en zal 't u verkondigen.

15 Al wat de Vader heeft is mijn, daarom heb ik gezegd, dat hij 't uit het mijne zal nemen, en u verkondigen.

16 Eenen kleinen tijd, en gij zult mij niet zien; en wederom eerfen

known the Father, nor me.

4 But these things have I told you, that when the time shall come, ye may remember that I told you of them. And these things I said not unto you at the beginning because I was with you.

5 But now I go my way to him that sent me, and none of you asketh me, Whither goest thou?

6 But because I have said these things unto you, sorrow hath filled your heart.

7 Nevertheless, I tell you the truth: It is expedient for you that I go away: for if I go not away, the Comforter will not come unto you; but if I depart, I will send him unto you.

8 And when he is come, he will reprove the world of sin, and of righteousness, and of judgment: 9 Of sin, because they believe not on me;

10 Of righteousness, because I go to my Father, and ye see me

[blocks in formation]

kleinen tijd, en gij zult mij zien, | want ik ga henen tot den Vader. 17 Sommigen dan uit zijne discipelen zeiden tot malkander: Wat is dit, dat hij tot ons zegt: Eenen kleinen tijd, en gij zult mij niet zien; en wederom eenen kleinen tijd, en gij zult mij zien; en Want ik ga henen tot den Vader? 18 Zij zeiden dan: Wat is dit, dat hij zegt: Eenen kleinen tijd? wij weten niet, wat hij zegt.

19 Jezus dan erkende, dat zij hem wilden vragen, en zeide tot hen: Vraagt gij daarvan onder malkander dat ik gezegd heb: Eenen kleinen tijd, en gij zult mij niet zien; en wederom eenen kleinen tijd, en gij zult mij zien?

20 Voorwaar, voorwaar ik zegge u, dat gij zult schreijen, en klagelijk weenen, maar de wereld zal zich verblijden; en gij zult bedroefd zijn, maar uwe droefheid zal tot blijdschap worden.

21 Eene vrouw, wanneer zij baart, heeft droefheid, dewijl hare ure gekomen is; maar wanneer zij het kindeken gebaard heeft, zoo gedenkt zij de benaauwdheid niet meer, om de blijdschap, dat een mensch ter wereld geboren is.

22 En gij dan hebt nu wel droefheid; maar ik zal u wederom zien, en uw hart zal zich verblijden, en niemand zal uwe blijdschap van u

wegnemen.

23 En in dien dag zult gij mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar ik zegge u, al wat gij den Vader zult bidden in mijnen naam, dat zal hij u geven.

24 Tot nog toe hebt gij om niets gebeden in mijnen naam; bidt, en gij zult ontvangen, opdat uwe blijdschap vervuld zij.

25 Deze dingen heb ik door gelijkenissen tot u gesproken; maar de ure komt, dat ik niet meer door gelijkenissen tot u spreken, zal, maar u vrij uit van den Vader zal verkondigen.

26 In dien dag zult gij in mijnen

and ye shall see me, because I go to the Father.

17 Then said some of his disciples among themselves, What is this that he saith unto us, A little while, and ye shall not see me: and again, a little while, and ye shall see me: and, Because I go to the Father?

18 They said therefore, What is this that he saith, A little while? we cannot tell what he saith.

19 Now Jesus knew that they were desirous to ask him, and said unto them, Do ye inquire. among yourselves of that I said, A little while, and ye shall not see me: and again, a little while, and ye shall see me?

20 Verily, verily, I say unto you, that ye shall weep and lament, but the world shall rejoice: and ye shall be sorrowful, but your sorrow shall be turned into joy.

21 A woman when she is in travail hath sorrow, because her hour is come: but as soon as she is delivered of the child, she remembereth no more the anguish, for joy that a man is born into the world.

22 And ye now therefore have sorrow: but I will see you again, and your heart shall rejoice, and your joy no man taketh from you.

23 And in that day ye shall ask me nothing. Verily, verily, I say unto you, Whatsoever ye shall ask the Father in my name, he will give it you.

24 Hitherto have ye asked nothing in my name: ask, and ye shall receive, that your joy may be full.

25 These things have I spoken unto you in proverbs: but the time cometh when I shall no more speak unto you in proverbs, but I shall shew you plainly of the Father.

26 At that day ye shall ask in my

naam bidden; en ik zeg u niet, dat ik den Vader voor u bidden zal;

27 Want de Vader zelf heeft u lief, dewijl gij mij liefgehad hebt, en hebt geloofd, dat ik van God ben uitgegaan.

name: and I say not unto you, that I will pray the Father for you:

27 For the Father himself loveth you, because ye have loved me, and have believed that I came out from God.

28 Ik ben van den Vader uitge- 28 I came forth from the Father, gaan, en ben in de wereld geko- and am come into the world: again, men; wederom verlaat ik de we-I leave the world, and go to the reld, en ga henen tot den Vader. Father. 29 Zijne discipelen zeiden tot hem: Zie, nu spreekt gij vrij uit, en zegt geene gelijkenis.

30 Nu-weten wij, dat gij alle dingen weet, en niet van noode hebt, dat u iemand vrage. Hierom gelooven wij, dat gij van God uitgegaan zijt.

31 Jezus antwoordde hun: Gelooft gij nu?

32 Ziet, de ure komt, en is nu gekomen, dat gij zult verstrooid worden, een iegelijk naar het zijne, en gij mij alleen zult laten; en nogtans ben ik niet alleen, want de Vader is met mij.

33 Deze dingen heb ik tot u gesproken, opdat gij in mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, ik heb de wereld over

wonnen.

D'

HOOFDSTUK XVII.

naar

heeft Jezus gesproken, en hij hief zijne oogen op den hemel, en zeide: Vader! de ure is gekomen, verheerlijk uwen Zoon, opdat ook uw Zoon u verheerlijke,

2 Gelijkerwijs gij hem magt gegeven hebt over alle vleesch, opdat al wat gij hem gegeven hebt, hij hun het eeuwige leven geve.

3 En dit is het eeuwige leven, dat zij u kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien gij gezonden hebt.

Ik heb u verheerlijkt op de aarde; ik heb voleindigd het werk, dat gij mij gegeven hebt om te doen:

29 His disciples said unto him, Lo, now speakest thou plainly, and speakest no proverb.

30 Now are we sure that thou knowest all things, and needest not that any man should ask thee: by this we believe that thou camest forth from God.

31 Jesus answered them, Do ye now believe?

32 Behold, the hour cometh, yea, is now come, that ye shall be scattered every man to his own, and shall leave me alone: and yet I am not alone, because the Father is with me.

33 These things I have spoken unto you, that in me ye might have peace. In the world ye shall have tribulation, but be of good cheer: I have overcome the world.

CHAPTER XVII.

THESE words spake Jesus, and Tlifted up his eyes to heaven, and said, Father, the hour is come; glorify thy Son, that thy Son also may glorify thee:

2 As thou hast given him power over all flesh, that he should give eternal life to as many as thou hast given him.

3 And this is life eternal, that they might know thee the only true God, and Jesus Christ whom thou hast sent.

4 I have glorified thee on the earth: I have finished the work which thou gavest me to do.

5 En nu verheerlijk mij, gij Va- 5 And now, O Father, glorify thou der! bij u zelven, met de heerlijk- me with thine own self, with the heid, die ik bij u had, eer de we-glory which I had with thee before the world was.

reld was.

6 Ik heb uwen naam geopenbaard den menschen, die gij mij uit de wereld gegeven hebt. Zij waren uwe, en gij hebt mij dezelve gegeven; en zij hebben uw woord bewaard.

7 Nu hebben zij bekend, dat alles, wat gij mij gegeven hebt, van u is.

8 Want de woorden, die gij mij gegeven hebt, heb ik hun gegeven, en zij hebben ze ontvangen, en zij hebben waarlijk bekend, dat ik van u uitgegaan ben, en hebben geloofd, dat gij mij gezonden

hebt.

9 Ik bid voor hen; ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen, die gij mij gegeven hebt, want zij zijn uwe.

10 En al het mijne is uwe, en het uwe is mijne; en ik ben in hen verheerlijkt.

11 En ik ben niet meer in de wereld, maar dezen zijn in de wereld, en ik kome tot u. Heilige Vader! bewaar ze in uwen naam, die gij mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk als wij.

naam.

12 Toen ik met hen in de wereld was, bewaarde ik ze in uwen Die gij mij gegeven hebt, heb ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon der verderfenis, opdat de schrift vervuld wierde.

13 Maar nu kom ik tot u, en spreek dit in de wereld, opdat zij mijne blijdschap vervuld mogen hebben in zich zelven.

14 Ik heb hun uw woord gegeven; en de wereld heeft ze gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk als ik van de wereld niet ben.

15 Ik bid niet, dat gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat gij hen bewaart van den booze.

6 I have manifested thy name unto the men which thou gavest me out of the world: thine they were, and thou gavest them me; and they have kept thy word.

7 Now they have known that all things whatsoever thou hast given me are of thee:

8 For I have given unto them the words which thou gavest me; and they have received them, and have known surely that I came out from thee, and they have believed that thou didst send me.

9 I pray for them: I pray not for the world, but for them which thou hast given me; for they are thine.

10 And all mine are thine, and thine are mine; and I am glorified

in them.

11 And now I am no more in the world, but these are in the world, and I come to thee. Holy Father, keep through thine own name those whom thou hast given me, that they may be one, as we are.

12 While I was with them in the world, I kept them in thy name: those that thou gavest me I have kept, and none of them is lost, but the son of perdition; that the scripture might be fulfilled.

13 And now come I to thee, and these things I speak in the world, that they might have my joy fulfilled in themselves.

14 I have given them thy word; and the world hath hated them, because they are not of the world, even as I am not of the world.

15 I pray not that thou shouldest take them out of the world, but that thou shouldest keep them from the evil.

« السابقةمتابعة »