صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

hij wilde komen, en zijnen dienst- | would come and heal his servknecht gezond maken.

ant.

4 Dezen nu, tot Jezus gekomen 4 And when they came to Jezijnde, baden hem ernstelijk, zeg-sus, they besought him instantly, gende: Hij is waardig, dat gij hem saying, That he was worthy for dat doet; whom he should do this:

5 Want hij heeft ons volk lief, en heeft zelf ons de synagoge gebouwd.

6 En Jezus ging met hen. En als hij nu niet verre van het huis was, zond de hoofdman over honderd tot hem eenige vrienden, en zeide tot hem: Heere! neem de moeite niet; want ik ben niet waardig, dat gij onder mijn dak zoudt inko

men.

7 Daarom heb ik ook mij zelven niet waardig geacht, om tot u te komen; maar zeg het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden.

8 Want ik ben ook een mensch onder de magt van anderen gesteld, hebbende krijgsknechten onder mij, en ik zeg tot dezen: Ga! en hij gaat; en tot den anderen: Kom! en hij komt; en tot mijnen dienstknecht: Doe dat! en hij doet.

het.

9 En Jezus, dit hoorende, verwonderde zich over hem; en zich omkeerende,zeide hij tot de schare, die hem volgde: Ik zeg ulieden, ik heb zoo groot een geloof zelfs in Israël niet gevonden.

10 En die gezonden waren, wedergekeerd zijnde in het huis, vonden den kranken dienstknecht gezond.

11 En het geschiedde op den volgenden dag, dat hij ging naar eene stad, genaamd Naïn, en met hem gingen vele van zijne discipelen, en eene groote schare.

12 En als hij de poort der stad genaakte, ziet daar, een doode werd uitgedragen, die een eeniggeboren zoon zijner moeder was, en zij was weduwe, en eene groote schare van de stad was met haar.

13 En de Heere haar ziende,

5 For he loveth our nation, and he hath built us a synagogue.

6 Then Jesus went with them. And when he was now not far from the house, the centurion sent friends to him, saying unto him, Lord, trouble not thyself: for I am not worthy that thou shouldest enter under my roof;

7 Wherefore neither thought I myself worthy to come unto thee; but say in a word, and my servant shall be healed.

8 For I also am a man set under authority, having under me soldiers, and I say unto one, Go, and he goeth; and to another, Come, and he cometh; and to my servant, Do this, and he doeth it.

9 When Jesus heard these things, he marvelled at him, and turned him about and said unto the people that followed him, I say unto you, I have not found so great faith, no, not in Israel.

10 And they that were sent, returning to the house, found the servant whole that had been sick.

11 ¶ And it came to pass the day after, that he went into a city called Nain: and many of his disciples went with him, and much people.

12 Now when he came nigh to the gate of the city, behold, there was a dead man carried out, the only son of his mother, and she was a widow and much people of the city was with her.

13 And when the Lord saw her,

werd innerlijk met onferming over he had compassion on her, and haar bewogen, en zeide tot haar: said unto her, Weep not. Ween niet.

14 En hij ging toe, en raakte de baar aan; (de dragers nu stonden stil) en hij zeide: Jongeling, ik zegge u, sta op!

15 En de doode zat over einde, en begon te spreken. En hij gaf hem aan zijne moeder.

16 En vreeze beving allen, en zij verheerlijkten God, zeggende: Een groot profeet is onder ons opgestaan, en God heeft zijn volk bezocht!

17 En dit gerucht van hem ging uit in geheel Judea, en in al het omliggende land.

18 En de discipelen van Johannes boodschapten hem van alle deze dingen.

[blocks in formation]

19. En Johannes, zekere twee van 19 And John, calling unto him zijne discipelen tot zich geroepen two of his disciples, sent them to Jehebbende, zond ze tot Jezus, zeg-sus, saying, Art thou he that should zende: Zijt gij degene, die komen come? or look we for another? zoude, of verwachten wij een' anderen?

20 En als de mannen tot hem gekomen waren, zeiden zij: Johannes de dooper heeft ons tot u afgezonden, zeggende: Zijt gij die komen zoude, of verwachten wij een' anderen?

21 En in dezelve ure genas hij er velen van ziekten en kwalen, en booze geesten; en velen blinden gaf hij het gezigt.

22 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Gaat henen en boodschapt Johannes weder de dingen, die gij gezien en gehoord hebt, namelijk dat blinden ziende worden, kreupelen wandelen, melaatschen gereinigd worden, dooven hooren, dooden opgewekt worden, aan armen het evangelie verkondigd wordt.

23 En zalig is hij, die aan mij niet zal geërgerd worden.

24 Als nu de boden van Johannes weggegaan waren, begon hij

20 When the men were come unto him, they said, John Baptist hath sent us unto thee, saying, Art thou he that should come? or look we for another?

21 And in that same hour he cured many of their infirmities, and plagues, and of evil spirits; and unto many that were blind he gave sight.

22 Then Jesus answering, said unto them, Go your way, and tell John what things ye have seen and heard; how that the blind see, the lame walk, the lepers are cleansed, the deaf hear, the dead are raised, to the poor the gospel is preached.

23 And blessed is he, whosoever shall not be offended in me.

24 ¶ And when the messengers of John were departed, he began

tot de scharen aangaande Johannes to speak unto the people concernte zeggen: Wat zijt gij uitgegaan ing John, What went ye out into in de woestijn te aanschouwen? the wilderness for to see? A reed een riet, dat van den wind ginds shaken with the wind? en weder bewogen wordt?

25 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? een' mensch met zachte kleederen bekleed? ziet, die in heerlijke kleeding en wellust zijn, die zijn in de koninklijke hoven. 26 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? een' profeet? ja, ik zegge u, ook veel meer dan een' pro

feet.

27 Deze is 't van welken geschreven is: Ziet, ik zende mijnen engel voor uw aangezigt, die uwen weg voor u henen bereiden zal.

28 Want ik zegge ulieden, onder die van vrouwen geboren zijn, is niemand meerder profeet dan Johannes de dooper, maar de minste in het koningrijk Gods is meerder dan hij.

29 En al het volk, hem hoorende, en de tollenaars, die met den doop van Johannes gedoopt waren, regtvaardigden God.

30 Maar de pharizeën en de wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zich zelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.

31 En de Heere zeide: Bij wien zal ik dan de menschen van dit geslachte vergelijken? en wien zijn zij gelijk?

32 Zij zijn gelijk aan de kinderen, die op de markt zitten, en malkander toeroepen en zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend.

33 Want Johannes de dooper is gekomen, noch brood etende, noch wijn drinkende; en gij zegt: Hij heeft den duivel.

34 De zoon des menschen is gekomen, etende en drinkende, en gij zegt: Ziet daar een' mensch, die een vraat en wijnzuiper is, een vriend van tollenaren en zonda

en.

25 But what went ye out for to see? A man clothed in soft raiment? Behold, they which are gorgeously apparelled, and live delicately, are in kings' courts.

26 But what went ye out for to see? A prophet? Yea, I say unto you, and much more than a prophet.

27 This is he, of whom it is written, Behold, I send my messenger before thy face, which shall prepare thy way before thee. 28 For I say unto you, Among those that are born of women, there is not a greater prophet than John the Baptist: but he that is least in the kingdom of God, is greater than he.

29 And all the people that heard him, and the publicans, justified God, being baptized with the baptism of John.

30 But the Pharisees and lawyers rejected the counsel of God against themselves, being not baptized of him.

31 ¶ And the Lord said, Whereunto then shall I liken the men of this generation? and to what are they like?

32 They are like unto children sitting in the market-place, and calling one to another, and saying, We have piped unto you, and ye have not danced; we have mourned to you, and ye have not wept.

33 For John the Baptist came neither eating bread, nor drinking wine; and ye say, He hath a devil.

34 The Son of man is come eating and drinking; and ye say, Behold a gluttonous man, and a wine-bibber, a friend of publicans and sinners!

35 Doch de wijsheid is geregtvaardigd geworden van alle hare kinderen.

36 En een der pharizeën bad hem, dat hij met hem ate; en ingegaan zijnde in des pharizeërs huis, zat hij aan.

87 En ziet, eene vrouwe in de stad, welke eene zondares was, verstaande dat hij in des pharizeërs huis aanzat, bragt eene albasten flesch met zalve;

38 En staande achter aan zijne voeten, weenende, begon zij zijne voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste zijne voeten, en zalfde ze met de zalve.

39 En de pharizeër, die hem genood had, zulks ziende, sprak bij zich zelven, zeggende: Deze, indien hij een profeet ware, zoude wel weten, wat en hoedanige vrouw deze is, die hem aanraakt; want zij is eene zondares.

40 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Simon! ik heb u wat te zeggen. En hij sprak: Meester! zeg het.

41 Jezus zeide: Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de één was schuldig vijf honderd penningen, en de andere vijftig;

42 En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Żeg dan, wie van dezen zal hem meer liefhebben?

43 En Simon antwoordende zeide: Ik acht dat hij 't is, dien hij het meeste kwijt gescholden heeft. En hij zeide tot hem: Gij hebt regt geoordeeld.

44 En hij zich omkeerende naar de vrouw, zeide tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water hebt gij niet tot mijne voeten gegeven, maar deze heeft mijne voeten met tranen nat gemaakt, en met het haar van haar hoofd afgedroogd.

45 Gij hebt mij geen' kus gegeven; maar deze, van dat zij inge

35 But Wisdom is justified of all her children.

36 T And one of the Pharisees desired him that he would eat with him. And he went into the Pharisee's house, and sat down to

meat.

37 And behold, a woman in the city, which was a sinner, when she knew that Jesus sat at meat in the Pharisee's house, brought an alabaster-box of ointment,

38 And stood at his feet behind him weeping, and began to wash his feet with tears, and did wipe them with the hairs of her head, and kissed his feet, and anointed them with the ointment.

39 Now when the Pharisee which had bidden him, saw it, he spake within himself, saying, This man, if he were a prophet, would have known who, and what manner of woman this is that toucheth him: for she is a sinner.

40 And Jesus answering, said unto him, Simon, I have somewhat to say unto thee. And he saith, Master, say on.

41 There was a certain creditor, which had two debtors: the one owed five hundred pence, and the other fifty.

42 And when they had nothing to pay, he frankly forgave them both. Tell me therefore, which of them will love him most?

43 Simon answered and said, I suppose that he, to whom he forgave most. And he said unto him, Thou hast rightly judged.

44 And he turned to the woman, and said unto Simon, Seest thou this woman? I entered into thine house, thou gavest me no water for my feet: but she hath washed my feet with tears, and wiped them with the hairs of her head.

45 Thou gavest me no kiss: but this woman, since the time I came

komen is, heeft niet afgelaten, in, hath not ceased to kiss my mijne voeten te kussen. feet.

46 Met olie hebt gij mijn hoofd niet gezalfd; maar deze heeft mijne voeten met zalve gezalfd. 47 Daarom zegge ik u, hare zonden zijn haar vergeven, die vele waren; want zij heeft veel liefgehad: maar dien weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief. 48 En hij zeide tot haar: Uwe zonden zijn u vergeven.

49 En die mede aanzaten, begonnen te zeggen bij zich zelven: Wie is deze, die ook de zonden vergeeft ?

50 Maar hij zeide tot de vrouw : Uw geloof heeft u behouden, ga henen in vrede.

[blocks in formation]

46 Mine head with oil thou didst not anoint: but this woman hath anointed my feet with ointment. 47 Wherefore, I say unto thee, Her sins, which are many, are forgiven; for she loved much : but to whom little is forgiven, the same loveth little.

48 And he said unto her, Thy sins are forgiven.

49 And they that sat at meat with him, began to say within themselves, Who is this that forgiveth sins also?

50 And he said to the woman, Thy faith hath saved thee; go in peace.

CHAPTER VIII.

ND it came to pass afterward,

A that he went throughout every city and village, preaching and shewing the glad tidings of the kingdom of God: and the twelve were with him,

2 En sommige vrouwen, die van 2 And certain women, which had booze geesten en krankheden ge- | been healed of evil spirits and innezen waren, namelijk Maria, ge- firmities, Mary called Magdalene, naamd Magdalena, van welke ze-out of whom went seven devils, ven duivelen uitgegaan waren, 3 En Johanna, de huisvrouw van Chusas, den rentmeester van Herodes, en Susanna, en vele anderen, die hem dienden van hare goederen. 4 Als nu eene groote schare bijeenvergaderde, en zij van alle steden tot hem kwamen, zoo zeide hij door gelijkenis:

5 Een zaaijer ging uit om zijn zaad te zaaijen; en als hij zaaide, viel het eene bij den weg, en werd vertreden, en de vogelen des hemels aten dat op.

6 En het andere viel op eene steenrots, en opgewassen zijnde, is het verdord, omdat het geene vochtigheid had.

7 En het andere viel in 't midden van de doornen, en de doornen mede opwassende, verstikten het.

3 And Joanna the wife of Chuza, Herod's steward, and Susanna, and many others, which ministered unto him of their substance.

4 ¶ And when much people were gathered together, and were come to him out of every city, he spake by a parable:

5 A sower went out to sow his seed: and as he sowed, some fell by the way-side; and it was trodden down, and the fowls of the air devoured it.

6 And some fell upon a rock; and as soon as it was sprung up, it withered away, because it lacked

moisture.

7 And some fell among thorns; and the thorns sprang up with it, and choked it.

« السابقةمتابعة »