صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

38 Want ik ben uit den hemel nedergedaald, niet opdat ik mijnen wil zoude doen, maar den wil desgenen, die mij gezonden heeft. 39 En dit is de wil des Vaders, die mij gezonden heeft, dat al wat hij mij gegeven heeft, ik daaruit niet verlieze, maar hetzelve opwekke ten uitersten dage.

40 En dit is de wil desgenen, die mij gezonden heeft, dat een iegelijk, die den Zoon aanschouwt, en in hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en ik zal hem opwekken ten uitersten dage.

41 De Joden dan murmureerden daarover dat hij gezegd had: Ik ben het brood, dat uit den hemel nedergedaald is.

42 En zij zeiden: Is deze niet Jezus, de zoon Jozefs, wiens vader en moeder wij kennen? hoe zegt deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald?

43 Jezus antwoordde dan, en zeide tot hen: Murmureert niet onder malkander.

44 Niemand kan tot mij komen, ten zij de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke; en ik zal hem opwekken ten uitersten dage. 45 Daar is geschreven in de profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot mij.

46 Niet dat iemand den Vader gezien heeft, dan die van God is; deze heeft den Vader gezien.

47 Voorwaar, voorwaar, zegge ik u, die in mij gelooft, heeft het eeuwige leven.

48 Ik ben het brood des levens. 49 Uwe vaders hebben het manna gegeten in de woestijn, en zij zijn gestorven.

50 Dit is het brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat de mensch daarvan ete, en niet sterve.

51 Ik ben het levende brood, dat uit den hemel nedergedaald is: zoo iemand van dit brood eet, die zal leven in eeuwigheid. En het

38 For I came down from heaven not to do mine own will, but the will of him that sent me.

39 And this is the Father's will which hath sent me, that o. all which he hath given me, I should lose nothing, but should raise it up again at the last day.

40 And this is the will of him that sent me, that every one which seeth the Son, and believeth on him, may have everlasting life: and I will raise him up at the last day.

41 The Jews then murmured at him, because he said, I am the bread which came down from

heaven.

42 And they said, Is not this Jesus the son of Joseph, whose father and mother we know? how is it then that he saith, I came down from heaven?

43 Jesus therefore answered and said unto them, Murmur not among yourselves.

44 No man can come to me, except the Father which hath sent me draw him and I will raise him up at the last day.

45 It is written in the prophets, And they shall be all taught of God. Every man therefore that hath heard, and hath learned of the Father, cometh unto me.

46 Not that any man hath seen the Father, save he which is of God, he hath seen the Father.

47 Verily, verily, I say unto you, He that believeth on me hath ever lasting life.

48 I am that bread of life.

49 Your fathers did eat manna in the wilderness, and are dead.

50 This is the bread which cometh down from heaven, that a man may eat thereof, and not die.

51 I am the living bread which came down from heaven: if any man eat of this bread, he shall live for ever: and the bread that I will

brood, dat ik geven zal, is mijn | give is my flesh, which I will give vleesch, hetwelk ik geven zal voor for the life of the world.

het leven der wereld.

52 De Joden dan streden onder malkander, zeggende: Hoe kan deze ons zijn vleesch te eten geven?

53 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zegge ik ulieden: Ten zij gij het vleesch des Zoons des menschen eet, en zijn bloed drinkt, zoo hebt gij geen leven in u zelven.

54 Die mijn vleesch eet, en mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en ik zal hem opwekken ten uitersten dage.

55 Want mijn vleesch is waarlijk spijs, en mijn bloed is waarlijk drank.

56 Die mijn vleesch eet, en mijn bloed drinkt, die blijft in mij, en ik

in hem.

57 Gelijkerwijs de levende Vader mij gezonden heeft, en ik leve door den Vader; alzoo wie mij eet, die zal leven door mij.

58 Dit is het brood, dat uit den hemel nedergedaald is; niet gelijk uwe vaders het manna gegeten hebben en zijn gestorven. Die dit brood eet, zal leven in eeuwigheid.

59 Deze dingen zeide hij in de synagoge, leerende te Kapernaüm.

60 Velen dan van zijne discipelen, dit hoorende, zeiden: Deze rede is hard; wie kan dezelve hooren?

61 Jezus nu, wetende bij zich zelven, dat zijne discipelen daarover murmureerden, zeide tot hen: Ergert ulieden dit ?

62 Wat zoude 't dan zijn, zoo gij den Zoon des menschen zaagt opvaren, daar hij te voren was?

63 De Geest is 't, die levend maakt; het vleesch is niets nut. De woorden, die ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven.

64 Maar daar zijn sommigen van ulieden, die niet gelooven. Want

[blocks in formation]

53 Then Jesus said unto them, Verily, verily, I say unto you, Except ye eat the flesh of the Son of man, and drink his blood, ye have no life in you.

54 Whoso eateth my flesh, and drinketh my blood, hath eternal life; and I will raise him up at the last day.

55 For my flesh is meat indeed, and my blood is drink indeed.

56 He that eateth my flesh, and drinketh my blood, dwelleth in me, and I in him.

57 As the living Father hath sent me, and I live by the Father: so he that eateth me, even he shall live by me.

58 This is that bread which came down from heaven: not as your fathers did eat manna, and are dead: he that eateth of this bread shall live for ever.

59 These things said he in the synagogue, as he taught in Caper

naum.

60 Many therefore of his disciples, when they had heard this, said, This is an hard saying; whó can hear it?

61 When Jesus knew in himself that his disciples murmured at it, he said unto them, Doth this offend you?

62 What and if ye shall see the Son of man ascend up where he was before?

63 It is the Spirit that quickeneth; the flesh profiteth nothing: the words that I speak unto you, they are spirit, and they are life.

64 But there are some of you that believe not. For Jesus knew from

Jezus wist van den beginne wie zij waren, die niet geloofden, en wie hij was, die hem verraden zoude.

65 En hij zeide: Daarom heb ik u gezegd, dat niemand tot mij komen kan, ten zij het hem gegeven zij van mijnen Vader.

66 Van toen af gingen velen zijner discipelen terug, en wandelden niet meer met hem.

67 Jezus dan zeide tot de twaalve: Wilt gijlieden ook niet weggaan? 68 Simon Petrus dan antwoordde hem: Heere! tot wien zullen wij henengaan? gij hebt de woorden des eeuwigen levens.

69 En wij hebben geloofd en bekend, dat gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.

70 Jezus antwoordde hun: Heb ik niet u twaalf uitverkoren? en één uit u is een duivel.

71 En hij zeide dit van Judas, Simons zoon, Iskariot; want deze zoude hem verraden, zijnde één van de twaalve.

EN

HOOFDSTUK VII.

N na dezen wandelde Jezus in Galilea; want hij wilde in Judea niet wandelen, omdat de Joden hem zochten te dooden.

2 En het feest der Joden, namelijk de loof hutten-zetting, was nabij.

3 Zoo zeiden dan zijne broeders tot hem Vertrek van hier, en ga henen naar Judea, opdat ook uwe discipelen uwe werken mogen aanschouwen, die gij doet.

4 Want niemand doet iets in 't verborgen, en zoekt zelf, dat men opentlijk van hem spreke. Indien gij deze dingen doet, zoo openbaar u zelven aan de wereld.

5 Want ook zijne broeders geloofden niet in hem.

6 Jezus dan zeide tot hen: Mijn tijd is nog niet daar; maar uw tijd is altijd bereid.

7 De wereld kan ulieden niet ha

the beginning who they were that believed not, and who should betray him.

65 And he said, Therefore said I unto you, that no man can come unto me, except it were given unto him of my Father.

66 From that time many of his disciples went back, and walked no more with him.

67 Then said Jesus unto the twelve, Will ye also go away? 68 Then Simon Peter answered him, Lord, to whom shall we go? thou hast the words of eternal life.

69 And we believe, and are sure that thou art that Christ, the Son of the living God.

70 Jesus answered them, Have not I chosen you twelve, and one of you is a devil?

71 He spake of Judas Iscariot the son of Simon: for he it was that should betray him, being one of the twelve.

[blocks in formation]

ten, maar mij haat zij, omdat ik | but me it hateth, because 1 testify van haar getuig, dat hare werken of it, that the works thereof are boos zijn. evil.

8 Gaat gijlieden op tot dit feest; ik ga nog niet op tot dit feest; want mijn tijd is nog niet vervuld. 9 En als hij deze dingen tot hen gezegd had, bleef hij in Galilea 10 Maar als zijne broeders opgegaan waren, toen ging hij ook zelf op tot het feest, niet opentlijk, maar als in 't verborgen.

8 Go ye up unto this feast: I go not up yet unto this feast; for my time is not yet full come.

9 When he had said these words unto them, he abode still in Galilee. 10 T But when his brethren were gone up, then went he also up unto the feast, not openly, but as it were in secret.

11 Then the Jews sought him at the feast, and said, Where is he? 12 And there was much murmur

11 De Joden dan zochten hem op het feest, en zeiden: Waar is hij? 12 En er was veel gemurmels van hem onder de scharen. Som-ing among the people concerning migen zeiden: Hij is goed; en anderen zeiden: Neen, maar hij verleidt de schare.

13 Nogtans sprak niemand vrijmoedig van hem, om de vreeze der Joden.

14 Doch als het reeds in het mid

him: for some said, He is a good man: others said, Nay; but he deceiveth the people.

13 Howbeit, no man spake openly of him, for fear of the Jews.

14 Now about the midst of the den van het feest was, zoo ging Je-feast, Jesus went up into the tem

zus op in den tempel en leerde.

15 En de Joden verwonderden zich, zeggende: Hoe weet deze de schriften, daar hij ze niet geleerd heeft?

16 Jezus antwoordde hun, en zeide: Mijne leer is mijne niet, maar desgenen, die mij gezonden heeft. 17 Zoo iemand wil deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is, dan of ik van mij zelven spreek.

18 Die van zich zelven spreekt, zoekt zijne eigene eer; maar die de eer zoekt desgenen, die hem gezonden heeft, die is waarachtig, en geene ongeregtigheid is in hem. 19 Heeft Mozes u niet de wet gegeven en niemand van u doet de wet. Wat zoekt gij mij te dooden ?

20 De schare antwoordde en zeide: Gij hebt den duivel; wie zoekt u te dooden?

[blocks in formation]

ple and taught.

15 And the Jews marvelled, saying, How knoweth this man letters, having never learned?

16 Jesus answered them, and said, My doctrine is not mine, but his that sent me.

17 If any man will do his will, he shall know of the doctrine, whether it be of God, or whether I speak of myself.

18 He that speaketh of himself, seeketh his own glory: but he that seeketh his glory that sent him, the same is true, and no unrighteousness is in him.

19 Did not Moses give you the law, and yet none of you keepeth the law? Why go ye about to kill

me?

20 The people answered and said, Thou hast a devil: who goeth about to kill thee?

21 Jesus answered and said unto them, I have done one work, and ye all marvel.

22 Moses therefore gave unto you

[ocr errors]

snijdenis gegeven, (niet dat zij uit | circumcision, (not because it is of Mozes is, maar uit de vaderen) en Moses, but of the fathers;) and ye gij besnijdt een' mensch op den on the sabbath-day circumcise a sabbat.

23 Indien een mensch de besnijdenis ontvangt op den sabbat, opdat de wet van Mozes niet verbrokan worde zijt gij toornig op mij, dat ik eenen geheelen mensch gezond gemaakt heb op den sabbat? 24 Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt een regtvaardig oordeel.

25 Sommigen dan uit die van Jeruzalem zeiden: Is deze niet, dien zij zoeken te dooden?

26 En ziet, hij spreekt vrijmoedig en zij zeggen hem niets. Zouden nu wel de oversten waarlijk weten, dat deze waarlijk is de Christus?

27 Doch dezen weten wij van waar hij is; maar de Christus, wanneer hij komen zal, zoo zal niemand weten, van waar hij is. 28 Jezus dan riep, in den tempel leerende en zeggende: En gij kent mij, en gij weet, van waar ik ben; en ik ben van mij zelven niet gekomen, maar hij is waarachtig, die mij gezonden heeft, dien gijlieden

niet kent.

29 Maar ik ken hem, want ik ben van hem, en hij heeft mij gezonden.

30 Zij zochten hem dan te grijpen; maar niemand sloeg de hand aan hem, want zijne ure was nog niet gekomen.

31 En velen uit de schare geloofden in hem, en zeiden: Wanneer de Christus zal gekomen zijn, zal hij ook meer teekenen doen dan die, welke deze gedaan heeft?

32 De pharizeën hoorden, dat de schare dit van hem murmelde; en de pharizeën en de overpriesters zonden dienaren, opdat zij hem grijpen zouden.

33 Jezus dan zeide tot hen: Nog eenen kleinen tijd ben ik bij u, en ik ga henen tot dengenen, die mij gezonden heeft.

man.

23 If a man on the sabbath-day receive circumcision, that the law of Moses should not be broken; are ye angry at me, because I have made a man every whit whole on the sabbath-day?

24 Judge not according to the appearance, but judge righteous judgment.

25 Then said some of them of Jerusalem, Is not this he whom they seek to kill?

26 But lo, he speaketh boldly, and they say nothing unto him. Do the rulers know indeed that this is the very Christ?

27 Howbeit, we know this man, whence he is: but when Christ cometh, no man knoweth whence

he is.

28 Then cried Jesus in the temple, as he taught, saying, Ye both know me, and ye know whence I am: and I am not come of myself, but he that sent me is true, whom ye know not.

29 But I know him; for I am from him, and he hath sent me.

30 Then they sought to take him: but no man laid hands on him, because his hour was not yet

come.

31 And many of the people believed on him, and said, When Christ cometh, will he do more miracles than these which this man hath done?

32 The Pharisees heard that the people murmured such things concerning him: and the Pharisees and the chief priests sent officers to take him.

33 Then said Jesus unto them, Yet a little while am I with you, and then I go unto him that sent

me.

« السابقةمتابعة »