صور الصفحة
PDF
النشر الإلكتروني

41 Want zoo wie ulieden eenen 41 For whosoever shall give you beker water zal te drinken geven a cup of water to drink in my in mijnen naam, omdat gij discipe-name, because ye belong to Christ, len van Christus zijt, voorwaar verily I say unto you, he shall not zegge ik u, hij zal zijnen loon lose his reward.

geenszins verliezen.

42 En zoo wie éénen van deze kleinen, die in mij gelooven, ergert, het ware hem beter, dat een molensteen om zijnen hals gedaan ware, en dat hij in de zee geworpen ware. 43 En indien uwe hand u ergert, houw ze af; het is u beter, verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende, henen te gaan in de helle, in het onuitblusschelijk vuur;

44 Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgebluscht wordt. 45 En indien uw voet u ergert, houw hem af: het is u beter, kreupel tot het leven in te gaan, dan de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de helle, in het onuitblusschelijk vuur;

46 Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgebluscht wordt. 47 En indien uw oog u ergert, werp het uit; het is u beter, maar één oog hebbende in het koningrijk Gods in te gaan, dan twee oogen hebbende, in het helsche vuur geworpen te worden;

48 Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgebluscht wordt. 49 Want een ieder zal met vuur gezouten worden, en iedere offerande zal met zout gezouten worden. 50 Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in u zelven, en houdt vrede onder malkander.

HOOFDSTUK X.

'N van daar opgestaan zijnde,

Eging hij noge landpalen

van Judea, door de overzijde van de Jordaan; en de scharen kwamen wederom te zamen bij hem, en gelijk hij gewoon was, leerde hij ze wederom.

42 And whosoever shall offend one of these little ones that believe in me, it is better for him that & millstone were hanged about his neck, and he were cast into the sea. 43 And if thy hand offend thee, cut it off: it is better for thee to enter into life maimed, than having two hands to go into hell, into the fire that never shall be quenched:

44 Where their worm dieth not, and the fire is not quenched.

45 And if thy foot offend thee, cut it off: it is better for thee to enter halt into life, than having two feet to be cast into hell, into the fire that never shall be quenched:

46 Where their worm dieth not, and the fire is not quenched.

47 And if thine eye offend thee, pluck it out: it is better for thee to enter into the kingdom of God with one eye, than having two eyes, to be cast into hell-fire:

48 Where their worm dieth not, and the fire is not quenched. 49 For every one shall be salted with fire, and every sacrifice shall be salted with salt.

50 Salt is good: but if the salt have lost his saltness, wherewith will ye season it? Have salt in yourselves, and have peace one with another.

[blocks in formation]

2 En de pharizeën tot hem komende vraagden hem, of het een' man geoorloofd is, zijne vrouw te verlaten; hem verzoekende.

3 Maar hij antwoordende zeide tot hen: Wat heeft u Mozes geboden?

4 En zij zeiden: Mozes heeft toegelaten, eenen scheidbrief te schrijven, en haar te verlaten.

5 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Van wege de hardigheid uwer harten heeft hij ulieden dat gebod voor geschreven;

6 Maar van het begin der schepping heeft ze God man en vrouw gemaakt.

7 Daarom zal een mensch zijnen vader en zijne moeder verlaten, en zal zijne vrouw aanhangen;

8 En die twee zullen tot één vleesch zijn, alzoo dat zij niet meer twee zijn, maar één vleesch.

9 't Gene dan God te zamengevoegd heeft, scheide de mensch

niet.

2 T And the Pharisees came to him, and asked him, Is it lawful for a man to put away his wife? tempting him.

3 And he answered and said unto them, What did Moses command you?

4 And they said, Moses suffered to write a bill of divorcement, and to put her away.

5 And Jesus answered and said unto them, For the hardness of your neart, he wrote you this precept:

6 But from the beginning of the creation, God made them male and female.

7 For this cause shall a man leave his father and mother, and cleave to his wife;

8 And they twain shall be one flesh: so then they are no more twain, but one flesh.

9 What therefore, God hath joined together, let not man put asunder.

10 En in het huis vraagden hem 10 And in the house his discizijne discipelen wederom van het-ples asked him again of the same zelve.

11 En hij zeide tot hen: Zoo wie zijne vrouw verlaat, en eene andere trouwt, die doet overspel tegen haar.

matter.

11 And he saith unto them, Whosoever shall put away his wife, and marry another, committeth adultery against her.

12 And if a woman shall put

12 En indien eene vrouw haren man zal verlaten, en met een' an-away her husband, and be married deren trouwen, die doet overspel. to another, she committeth adultery.

13 En zij bragten kinderkens tot hem, opdat hij ze aanraken zoude; en de discipelen bestraften degenen, die ze tot hem bragten.

14 Maar Jezus, dat ziende, nam het zeer kwalijk, en zeide tot hen: Laat de kinderkens tot mij komen, en verhindert ze niet, want derzulken is het koningrijk Gods.

15 Voorwaar zegge ik u, zoo wie het koningrijk Gods niet ontvangt gelijk een kindeken, die zal in het zelve geenszins ingaan.

16 En hij omving ze met zijne

13 And they brought young children to him, that he should touch them; and his disciples rebuked those that brought them.

14 But when Jesus saw it, he was much displeased, and said unto them, Suffer the little children to come unto me, and forbid them not for of such is the kingdom of God.

15 Verily I say unto you, Whosoever shall not receive the kingdom of God as a little child, he shall not enter therein.

16 And he took them up in his

armen, en de handen op hen ge- | arms, put his hands upon them, legd hebbende, zegende hij de- and blessed them. zelve.

17 En als hij uitging op den weg, liep één tot hem, en voor hem op de knieën vallende, vraagde hem: Goede meester! wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beërve?

18 En Jezus zeide tot hem: Wat noemt gij mij goed? niemand is goed dan één, namelijk God.

19 Gij weet de geboden: Gij zult geen overspel doen; gij zult niet dooden; gij zult niet stelen; gij zult geen valsch getuigenis geven; gij zult niemand te kort doen; eer uwen vader en uwe moeder.

20 Doch hij antwoordende zeide tot hem: Meester! alle deze dingen heb ik onderhouden van mijne jongheid af.

21 En Jezus, hem aanziende, beminde hem, en zeide tot hem: Eén ding ontbreekt u; ga henen, verkoop alles wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult eenen schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, neem het kruis en volg mij.

op,

17 T And when he was gone forth into the way, there came one running, and kneeled to him, and asked him, Good Master, what shall I do that I may inherit eternal life?

18 And Jesus said unto him, Why callest thou me good? there is none good, but one, that is God.

19 Thou knowest the commandments, Do not commit adultery, Do not kill, Do not steal, Do not bear false witness, Defraud not, Honour thy father and mother.

20 And he answered and said unto him, Master, all these have I observed from my youth.

21 Then Jesus beholding him loved him, and said unto him, One thing thou lackest: go thy way, sell whatsoever thou hast, and give to the poor, and thou shalt have treasure in heaven; and come, take up the cross, and follow me.

22 And he was sad at that say

22 Maar hij, treurig geworden zijnde over dat woord, ging being, and went away grieved: for droefd weg; want hij had vele he had great possessions. goederen.

23 En Jezus rondom ziende, zeide tot zijne discipelen: Hoe zwaarlijk zullen degenen, die goed hebben, in het koningrijk Gods inkomen!

24 En de discipelen werden verbaasd over deze zijne woorden. Maar Jezus, wederom antwoordende, zeide tot hen: Kinderen! hoe zwaar is 't, dat degenen, die op het goed hun betrouwen zetten, in 't koningrijk Gods ingaan!

25 Het is ligter, dat een kemel ga door het oog van eene naald, dan dat een rijke in het koningrijk Gods inga.

26 En zij werden nog meer verslagen, zeggende tot malkander: Wie kan dan zalig worden?

Du. & E. 5

23 T And Jesus looked round about, and saith unto his disciples, How hardly shall they that have riches enter into the kingdom of God!

24 And the disciples were astonished at his words. But Jesus answereth again, and saith unto them, Children, how hard is it for them that trust in riches to enter into the kingdom of God!

25 It is easier for a camel to go through the eye of a needle, than for a rich man to enter into the kingdom of God.

26 And they were astonished out of measure, saying among themselves, Who then can be saved?

27 Doch Jezus, hen aanziende, zeide: Bij de menschen is 't onmogelijk, maar niet bij God; want alle dingen zijn mogelijk bij God. 28 En Petrus begon tot hem te zeggen: Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn u gevolgd.

29 En Jezus antwoordende zeide: Voorwaar zegge ik ulieden, daar is niemand, die verlaten heeft huis, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om mijnentwille en des evangelies wille,

30 Of hij ontvangt honderdvoud, nu in dezen tijd, huizen, en broeders, en zusters, en moeders, en kinders, en akkers, met de vervoigingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.

27 And Jesus looking upon them, saith, With men it is impossible, but not with God: for with God all things are possible.

28 Then Peter began to say unto him, Lo, we have left all, and have followed thee.

29 And Jesus answered and said, Verily I say unto you, There is no man that hath left house, or breth. ren, or sisters, or father, or mother, or wife, or children, or lands, for my sake, and the gospel's,

30 But he shall receive an hundred-fold now in this time, houses, and brethren, and sisters, and mothers, and children, and lands, with persecutions; and in the world to come, eternal life. 31 Maar vele eersten zullen de 31 But many that are first shall laatsten zijn, en velen, die de laat-be last; and the last first. sten zijn, de eersten..

32 En zij waren op den weg, gaande op naar Jeruzalem; en Jezus ging vóór hen; en zij waren verbaasd, en hem volgende, waren zij bevreesd. En de twaalve wederom tot zich nemende, begon hij hun te zeggen de dingen, die hem overkomen zouden,

33 Zeggende: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des menschen zal den overpriesteren, en den schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen hem ter dood veroordeelen, en hem den heidenen overleveren ;

34 En zij zullen hem bespotten, en hem geeselen, en hem bespuwen, en hem dooden; en ten derden dage zal hij weder opstaan.

35 En tot hem kwamen Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, zeggende: Meester! wij wilden wel, dat gij ons deedt, zoo wat wij begeeren zullen.

36 En hij zeide tot hen: Wat wilt gij, dat ik u doe?

37 En zij zeiden tot hem: Geef ons dat wij mogen zitten, de één

32 T And they were in the way, going up to Jerusalem; and Jesus went before them: and they were amazed; and as they followed, they were afraid. And he took again the twelve, and began to tell them what things should happen unto him,

33 Saying, Behold, we go up to Jerusalem; and the Son of man shall be delivered unto the chief priests. and unto the scribes; and they shall condemn him to death, and shall deliver him to the Gentiles;

[ocr errors][merged small]

aan uwe regter-, en de ander aan | thy right hand, and the other on uwe linkerhand in uwe heerlijk- thy left hand, in thy glory.

heid.

38 Maar Jezus zeide tot hen: Gij weet niet, wat gij begeert. Kunt gij den drinkbeker drinken, dien ik drinke, en met den doop gedoopt worden, daar ik mede gedoopt worde?

39 En zij zeiden tot hem: Wij kunnen. Doch Jezus zeide tot hen: Den drinkbeker, dien ik drinke, zult gij wel drinken, en met den doop gedoopt worden, daar ik mede gedoopt worde ;

40 Maar het zitten tot mijne regter- en tot mijne linkerhand staat bij mij niet te geven; maar het zal gegeven worden dien het bereid

is.

41 En als de overige tien dit hoorden, begonnen zij het van Jakobus en Johannes zeer kwalijk

te nemen.

42 Maar Jezus, hen tot zich geroepen hebbende, zeide tot hen: Gij weet dat degenen, die geacht worden oversten te zijn der volken, heerschappij voeren over hen, en hunne grooten gebruiken magt

over hen.

43 Doch alzoo zal 't onder u niet zijn; maar zoo wie onder u groot zal willen worden, die zal uw dienaar zijn.

44 En zoo wie van u de eerste zal willen worden, die zal aller dienstknecht zijn.

45 Want ook de Zoon des menschen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en zijne ziele te geven tot een rantsoen voor velen.

46 En zij kwamen te Jericho; en als hij, en zijne discipelen, en eene groote schare van Jericho uitging, zat de zoon van Timeüs, Bar-timeüs de blinde, aan den weg, bedelende.

47 En hoorende dat het Jezus de Nazarener was, begon hij te roepen en te zeggen: Jezus, gij Zone Davids! ontferm u mijner.

38 But Jesus said unto them, Ye know not what ye ask: can ye drink of the cup that I drink of? and be baptized with the baptism that I am baptized with?

39 And they said unto him, We can. And Jesus said unto them, Ye shall indeed drink of the cup that I drink of; and with the baptism that I am baptized withal shall ye be baptized:

40 But to sit on my right hand and on my left hand, is not mine to give; but it shall be given to them for whom it is prepared.

41 And when the ten heard. it, they began to be much displeased with James and John.

42 But Jesus called them to him, and saith unto them, Ye know that they which are accounted to rule over the Gentiles, exercise lordship over them, and their great ones exercise authority upon them.

43 But so shall it not be among you: but whosoever will be great among you, shall be your minis

ter:

44 And whosoever of you will be the chiefest, shall be servant of all.

45 For even the Son of man came not to be ministered unto, but to minister, and to give his life a ransom for many.

46 T And they came to Jericho : and as he went out of Jericho with his disciples, and a great number of people, blind Bartimeus, the son of Timeus, sat by the highway side begging.

47 And when he heard that it was Jesus of Nazareth, he began to cry out, and say, Jesus, thou son of David, have mercy on me.

« السابقةمتابعة »